Reisverslag 2013: Falsterbo, vogeltrek
Auteur: Jan Hulscher (oktober 2013)
Reis: Vogelreis Zweden: Falsterbo, vogeltrek, groepsreis, 6 dagen
Falsterbo, een persoonlijke indruk
Van 29 sept. t/m 4 okt. 2013 heb ik in een groep van negen vogelaars deelgenomen aan een vogelreis naar Falsterbo, georganiseerd door Dobrý Den Reizen. Hiermee ging een grote wens in vervulling. Ik had al zo veel gelezen over deze beroemde oversteekplaats van honderdduizenden vogels vanaf het zuidelijkste puntje van Zweden naar Denemarken of Duitsland, maar was er nog nooit geweest. In een busje bereikten we vanaf Haren (GN) binnen acht uur via het veer bij Puttgarden en de Sont-brug onze bestemming, Hostel Lotsvillan nabij Falsterbo.
De hele periode stond er een stevige oostenwind, met alle dagen afwisselend zon en bewolking. Wat we te zien kregen was indrukwekkend en overtrof mijn stoutste verwachtingen. Aangezien ik me vooral interesseerde voor de achtergronden van de trek zal ik me beperken tot enkele aspecten van trekgedrag die mij troffen.
Op de eerste ochtend (30 sept.) toen we rond 7 uur op de punt arriveerden was de lucht reeds vol met geroep van trekkende Brandganzen. In slierten van enkele tientallen tot ongeveer 200 vlogen ze laag over ons heen en kozen zonder aarzeling zee. Volgens de officiële tellers van het plaatselijke vogeltrekstation zijn er die dag 41.450 Brantjes gepasseerd en de volgende drie dagen samen nog eens 22.120. Deze zullen behoord hebben tot de grote Russische-Baltische populatie, waarvan de dichtstbijzijnde broedplaats Gotland is aan de ZO-kust van Zweden. De meeste van deze ganzen zullen in Nederland overwinteren, maar een massale trek als deze leek me wel vroeg, hoewel niet slecht gekozen. Immers met een in het zuidwesten gelegen wintergebied en een straffe oostenwind heb je nog steeds een positief resulterende rugwind. Daar houden ganzen wel van. Bij ons vertrek op 4 okt. zaten er rond Falsterbo nog grote aantallen van ruim 4000 Brandganzen te foerageren op graanstoppelvelden.
Op 1 okt. waren het de Houtduiven die op mij de meeste indruk maakten. In grote groepen van gemiddeld 150-250 stuks kwamen ze op grote hoogte (200 m of meer ??) aanvliegen. Bij zee aangekomen was soms enige aarzeling te zien en fuseerden groepen tot hele grote tot wel duizend vogels. Het viel mij op, als de duiven recht boven ons vlogen, dat de individuen ongeveer dezelfde afstand tot elkaar hielden, waardoor hun aantallen goed te schatten waren. Ik vroeg me af hoe lang zouden de duiven deze ochtend al gevlogen hebben voordat ze ons bereikten. Waren ze al een groep toen ze vandaag aan hun vlucht begonnen? Of neemt elke duif afzonderlijk de beslissing om op te stijgen, om zich vervolgens bij andere overvliegende soortgenoten aan te sluiten? En hoe komt een individuele duif er überhaupt toe om te gaan trekken? Na de broedtijd vormen Houtduiven losse groepen die een tijd lang gemeenschappelijk voedsel zoeken en samen overnachten op vaste plaatsen. Zou in deze tijd door onderlinge stimulatie de noodzakelijke fysiologische hormonale ombouw plaatsvinden om in trekstemming te komen? Dit zijn zo enkele overpeinzingen die bij je opkomen als je naar overtrekkende Houtduiven kijkt. Wat weten we weinig. De tellers zagen deze dag 13.980 Houtduiven overtrekken, de volgende dag nog 2.110, maar een dag later geen enkele. Ik ben benieuwd of de duiven ook in Nederland zijn gezien, omdat ze door de oostenwind waarschijnlijk westwaarts zijn afgedreven. Gewoonlijk gaat de stroom van Scandinavische Houtduiven vlak langs de oostgrens van ons land.
Onder de zangertjes stalen voor mij de Pimpelmezen de show. Zowel op 1 als 2 okt. miegelde het reeds bij aankomst van Pimpelmezen in de bomen rond het ringstation bij de vuurtoren. In één van de vele opgestelde vangnetten telde ik 23 hangende Pimpels en één Tjiftjaf. Op deze twee dagen samen werden 246 Pimpelmezen geringd van het totaal van 267 tijdens ons 4-daagse verblijf op de punt. Ondanks dat voor ons gevoel de lucht vol leek te zitten met Pimpelmezen noteerden de tellers in deze vier dagen slechts 510 wegtrekkers. Dat was één jaar eerder wel anders, toen op 1 okt. 2012 87.050 overtrekkende Pimpels werden geteld. Blijkbaar is de grote massa tijdens ons verblijf boven de punt blijven hangen. Wel kregen we veel van het gedrag van de mezen te zien. Staande bij het laatste bosje Bottelrozen op de uiterste punt zag je de Pimpels als stenen uit de lucht vallen en in het bosje verdwijnen, waar ze door het dichte gebladerte onvindbaar waren. Maar dan, vaak als de zon even achter de wolken te voorschijn kwam, vloog de hele groep als bij commando uit de stuik omhoog, om vervolgens boven het bosje eerst hoogte te winnen en dan gedecideerd zee te kiezen. Althans, zo leek het ons. Wat een dappere vogeltjes. Ik vroeg me af wie zouden hier de beslissingen nemen? Tegelijk in de struik duiken en er weer uitkomen en dan de (goede?) richting over zee kiezen. Zijn het de macho’s of leiders die weloverwogen beslissingen nemen? Hoewel in mijn ogen de aantallen Pimpels die we zagen hoog waren, weet ik niet of dit jaar tot een van de bekende irruptiejaren van mezen gaat behoren. Irrupties bij Pimpel-en Koolmezen treden vooral op als in de broedgebieden voedselschaarste optreedt in de vorm van het ontbreken van beukennootjes, al of niet samengaand met hoge populatiedichtheden. Het laatste jaar met in Nederland grote aantallen trekkende Pimpelmezen was 2007. Deze vogels kwamen vooral uit Midden-Europa.
Op 2 okt. verschenen opvallend veel Kauwen boven de punt. Het prettige is dat, in tegenstelling met de zwijgzame Houtduiven, deze vogels hun aankomst melden door hun gezellige, luidruchtige gebabbel. In de meeste groepen vlogen ook Roeken mee. De hoog vliegende groepen vlogen meestal rechtstreeks door boven zee, zonder van richting te veranderen. Laag vliegende groepjes konden langdurig over de punt heen en weer vliegen. De officiële tellers noteerden voor ons hele 4-daagse verblijf slechts 150 doortrekkende Kauwen en 35 Roeken. Blijkbaar hebben de meeste van de door ons waargenomen Kauwen en Roeken hun vlucht boven zee niet voortgezet, maar zijn naar land teruggekeerd. Het deed me overigens plezier weer trekkende Kauwen te zien. Vroeger, zo in de jaren 1970-90, was dit in Noord-Nederland ook een normaal verschijnsel, maar sindsdien zie ik ze niet meer.
Tot slot nog twee waarnemingen die niet met trek te maken hebben, maar wel interessant waren. Op een parkeerplaats was een tiental Vinken bezig te eten van stuk gereden beukennootjes. Iedere keer als een auto passeerde vlogen de vogels op, maar keerden direct daarop terug naar het asfalt. Het loont blijkbaar de moeite vaak te moeten opvliegen als de auto’s het openen van de nootjes voor hun rekening nemen en je deze zelf niet meer moeizaam hoeft open te hakken.
De tweede waarneming betreft twee Zeearenden, een adulte en een onvolwassen exemplaar. Deze laatste had vlak voor de kust een halfdode (bewoog nog) grote vogel (waarschijnlijk Brandgans) gevonden, tilde deze in de klauwen een eind boven het water uit, maar liet hem weer vallen. Daarop kwam de adulte arend aangevlogen die op zijn beurt de vogel greep en er mee op 10-20 m hoogte naar de dichtbij zijnde landtong vloog. Daar raakten beide arenden uit zicht, maar nog wel kon worden gezien dat enkele aanwezige Bonte Kraaien kwamen aanvliegen die blijkbaar ook gezien hadden dat hier mogelijk iets te halen viel. Van Zeearenden is bekend dat ze dikwijls samen jagen.
Wat heb ik genoten op deze tocht, ook van het soorten-palet dat we gezien hebben, niet minder dan 115. Veel heb ik geleerd van mijn mede-reisgenoten. Wat een goede waarnemers en leuk te ervaren hoe door verschillen in gedrag tussen hen waarnemingen in soortbeslissingen werden omgezet. Tenslotte, hulde aan de reisleiding voor de voortreffelijke organisatie en inzet en de gezellige sfeer die zij tussen de deelnemers wisten te scheppen.
Een tocht voor herhaling vatbaar.
Jan Hulscher